Tips voor het omgaan met een suikerkat

Suikerziekte is een vervelende ziekte, maar niet meer dodelijk. Door middel van insuline is het goed onder controle te houden. In sommige gevallen is diabetes zelfs om te keren door middel van koolhydraat arm voer, afvallen en/of meer bewegen.   De omgang met een suikerkat vereist een bepaalde mate van discipline. Je zult je moeten inlezen over het onderwerp, zodat je adequaat kunt reageren als er iets mis gaat. Hieronder een aantal tips voor de omgang met een kat met suikerziekte.


Leer een hypo en hyper herkennen

Hypoglycemie (hypo) en hyperglycemie (hyper) zijn twee problemen die zich kunnen voordien bij suikerziekte. Beiden kunnen dodelijk zijn als het te lang duurt, dus snel ingrijpen is belangrijk.


Hypo

Bij een hypo is er teveel insuline ten opzichte van de aanwezige bloedglucose. Daardoor ontstaat een gevaarlijk lage bloedsuikerspiegel. Dit kan komen omdat je teveel insuline hebt gegeven, je kat minder at dan normaal of als hij plots meer beweegt. Ook als hij is afgevallen kan het zijn dat de huidige (standaard) insulinedosis teveel is geworden.


Als de kat een hypo heeft begint hij te trillen en wordt wankel op zijn poten. In sommige gevallen zakt hij door zijn achterpoten of valt hij om. Hij zal op zoek gaan naar voedsel om de suiker aan te vullen. Als dit te lang duurt, gaat het lichaam zelf suiker aanmaken. Dit wordt somogyi genoemd. Bij een meting is de glucosespiegel hoog. Hierdoor lijkt het alsof hij meer insuline nodig heeft, maar dat is dus niet zo. Mede hierom is weten wat normaal is belangrijk.


Hyper

De andere kant is een hyper: Er is teveel suiker in het bloed. Dit wordt ook wel ketoacidose genoemd. Je kat ruikt dan zoet. De klassieke suikerziekte symptomen kunnen dan weer terugkomen: veel drinken, veel plassen, lusteloosheid.


Als dit te lang duurt, kan op opname bij de dierenarts nodig zijn. Hij verliest dan teveel mineralen via de plas. Een infuus met vocht en deze mineralen is dan nodig.


Omdat hypo en hyper vaak erg op elkaar lijken is het zelf meten van de bloedwaarden belangrijk om snel te kunnen ingrijpen.


Leer zelf de bloedsuikerwaarden testen

De normale bloedsuikerwaarden liggen tussen de 3 en 7 millimol per liter (mmol/l), waarbij sommige stricter zijn. Het is erg moeilijk de suiker zo goed te reguleren. Daarom wordt er gestreefd naar een laagste waarde tussen de 6-8mmol/l. Stress kan de waarden wel doen oplopen.


Op medische website staat vaak dat er een vaste hoeveelheid insuline voor de rest van het leven toegediend moet worden. Testen doe je nog maar af en toe. Echter lijkt dit achterhaald. Testen geeft je meer inzicht in hoeveel insuline nodig is. Een metertje vertelt je meer over de bloedwaarden.


Tegenwoordig zijn er al een aantal die slechts een speldenprikje bloed nodig hebben. Deze kan door middel van een prikpen worden afgenomen uit de oorschelp of voetkussentje. De meeste katten laten die toe, zeker als ze daarna een beloning krijgen.


Bron: Weetjes over Katten


Redenen om zelf te testen

  1. Thuis testen is betrouwbaarder dan bij de dierenarts, omdat stress invloed heeft op de bloedsuikerwaarden.
  2. Het is goedkoper om het zelf te doen dan om een dierenarts dit te laten doen.
  3. De insuline kan met de tijd veranderen. Regelmatig meten zorgt dat je hierop in kan spelen.
  4. De kans dat je teveel of te weinig insuline geeft is minder groot als je de hoeveelheid insuline aanpast op de behoefte (noodzakelijk bij de Tight Regulation methode).
  5. Je kunt beter reageren in het geval van een hyper (teveel bloedsuiker) of hypo (te weinig bloedsuiker), die in symptomen erg op elkaar lijken.

Maak vaker een dagcurve

Een dagcurve is een grafiek waarin je weergeeft wat de bloedsuikerwaarde gedurende de dag zijn. Je test dan de bloedwaarden 2, 4 en 6 uur na de injectie. Hierdoor kun je meten hoe je kat reageert op de insuline. Niet elke kat reageert namelijk hetzelfde, door verschillen in bijvoorbeeld gewicht en metabolisme.


Aan het begin is dit sowieso nodig. De waarden zullen dalen en dan weer stijgen. Afhankelijk van het soort insuline, zit de dip meestal op zo’n 6 uur. Zo niet, dan moet je mogelijk de dosis verhogen. Zit het veel lager, dan moet de dosis verlaagt worden.


Door een gedegen curve te maken kun je later ook sneller zien wat normaal en abnormaal is. Gaat er iets mis, dan kun je snel reageren.


Bij de traditionele behandeling wordt zo’n curve vaak alleen in het begin en daarna eens per 3 weken gemaakt. Bij Tight Regulation doe je dit vaker, omdat als het goed is de insuline behoefte met de dag afneemt.


Observeer het gedrag van je kat

Er zijn verschillende factoren die de insuline behoefte reguleren. Minder eten en meer bewegen kunnen ertoe leiden dat je kat minder insuline nodig heeft. Bij een standaard dosis zoals gewoon is bij een traditionele behandeling kan zorgen voor een hypo.


Let ook op het gedrag van je kat. Gaat hij weer meer plassen en drinken? Dan krijgt hij waarschijnlijk niet genoeg insuline. Ook slaperigheid, omvallen en door de achterpoten zakken zijn symptomen dat er iets mis is. Door het observeren van zijn normale gedrag zie je sneller dat je moet ingrijpen.


Zelf insuline spuiten

Het is belangrijk dat je je laat informeren door je dierenarts over het spuiten van insuline. Hoe kan je vertellen hoeveel, waar, hoe en wanneer je moet spuiten.


Normaal begin je met instellen, waarbij het nog onzeker is hoeveel insuline je moet gebruiken. Hierbij is het testen van de bloedwaarden dus belangrijk.


Ook moet je weten wat je moet doen in het geval dat je een keer de insuline vergeet of juist teveel toedient, hoe je de insuline bewaart, et cetera. Een simpele instructievideo over het toedienen van insuline:




Houd een dagboek bij

Voor het managen van de diabetes is een dagboek handig. Ons geheugen reikt immers maar zo ver. Daarin kun je ook trends en veranderingen zien.

  • De tijd van de injectie
  • Hoeveel insuline je hebt gegeven
  • De bloedwaarden na bijvoorbeeld 4 uur
  • Zijn gedrag, inclusief overgeven en/of diarree
  • Hoeveel hij drinkt (lees ook: hoeveel vocht heeft je kat nodig?)
  • Zijn gewicht – het gewicht is een gezondheidsindicatie

Overstappen op een koolhydraat arm natvoer

De voeding heeft directe invloed op hoeveel insuline nodig is. Daarom is koolhydraatarm voer belangrijk: dit heeft een minder groot effect op de bloedsuiker.   Kattenbrokjes bevatten zonder uitzondering te veel koolhydraten, met uitschieters van meer dan 50%DM! Bovendien zijn ze caloriedicht, waardoor overvoeren (en de daarmee gepaarde gewichtstoename) makkelijk gaat. Daarbovenop zijn ze ook nog makkelijk te eten, waardoor het voer zo weg is. Juist langzamer eten wordt (in mensen) geassocieerd met een meer verzadigd gevoel.


Natvoer (blik) daarentegen bevat vaak meer vlees (eiwitten) en minder koolhydraten. Natuurlijk zijn ook hierin uitzonderingen. Vermijd bijvoorbeeld de ‘in saus’ en ‘in gelei’ varianten en blijf letten op de verhoudingen. KVV of BARF is ook een goede optie, mits je je verdiept om dit op de juiste manier toe te passen.


Aangezien velen kattenbrokjes voeren, betekent dit overstappen van voer. Het overstappen moet vaak langzaam gebeuren en kan behoorlijk wat geduld en doorzettingsvermogen eisen. Geef niet op! Hier vind je mijn ebook gemaakt voor kieskeurige en/of gevoelige eters.


Afgewogen porties vrij voeren

Als je kat te dik is, is het erg belangrijk dat je kat afvalt. Dit verhoogt de insuline gevoeligheid. Nu kan een kat laten afvallen al lastig zijn bij een verder gezonde kat, laat staan bij een suikerkat. Ze moeten immers eten als ze insuline hebben gehad, dus de hongerprikkel kun je niet/minder gebruiken.


Daarom is portiecontrole erg belangrijk. Gebruik daarvoor niet wat op de verpakking staat, maar reken zelf uit hoeveel je je kat moet voeren. De aanwijzingen op de verpakking zijn vaak te veel en niet aangepast op jouw kat. Vaak moet je wat experimenteren met de porties, maar het is belangrijk dat je je aan die porties houdt.


Normaal raad ik free feeding niet aan, maar bij een suikerkat wel. Waarom? Uit onderzoek blijkt dat vrij voeren juist de kans verlaagd op diabetes. Mogelijk dat dit komt omdat de bloedsuiker daardoor minder grote schommelingen heeft. Bovendien helpt het de kat in een geval van een hypo: hij heeft toegang tot wat eten om dit op te lossen.


Routine is belangrijk

Als je jouw kat op de traditionele manier behandeld, is routine nog heel belangrijk. Je moet twee of drie maal daags insuline spuiten met een tussentijd van een vast aantal uur. Je kunt daarvan niet te veel afwijken.


Ook de hoeveelheid voer en hetzelfde voer geven is belangrijk. Ook moet je kat niet plotseling meer gaan bewegen. Ga je dus met hem spelen om hem te laten afvallen, dan is het belangrijk om de bloedsuiker weer te gaan testen. Het afvallen kan ertoe leiden dat hij minder insuline nodig heeft.


Overleg met je dierenarts of vraag advies op fora

Goed overleg met je dierenarts is belangrijk. Op medisch vlak is hij degene die je vragen kunt stellen over de individuele behoeften van jouw kat. Een eventueel telefonisch consult is ook een mogelijkheid.


Ook kunnen ervaringen en tips van anderen helpen. Vaak zijn zij al tegen de problemen aangelopen die jij ervaart en hebben ze goede tips. Fora en websites zijn daarvoor een goed hulpmiddel:


Bronnen

MC voor dieren: Suikerziekte

Boerenmedical (De diabetesspecialist): Diabetes bij katten

HowToCat: Diabetes mellitus bij de kat

iCatCare: Diabetes mellitus

Öhlund, M., Egenvall, A., Fall, T., Hansson‐Hamlin, H., Röcklinsberg, H., & Holst, B. S. (2017). Environmental risk factors for diabetes mellitus in cats. Journal of veterinary internal medicine, 31(1), 29-35.

Öhlund, M., Fall, T., Ström Holst, B., Hansson‐Hamlin, H., Bonnett, B., & Egenvall, A. (2015). Incidence of diabetes mellitus in insured Swedish cats in relation to age, breed and sex. Journal of Veterinary Internal Medicine, 29(5), 1342-1347.